Nederlanders besteden gemiddeld 23 procent van hun besteedbaar inkomen aan woonlasten, zoals huur of hypotheek.
Dit percentage ligt boven het Europese gemiddelde van 20 procent, zo blijkt uit een vergelijking van het statistiekbureau CBS.
De cijfers tonen aan dat woonlasten in Nederland een relatief groot deel van het inkomen opslokken in vergelijking met andere EU-landen.
In Europa zijn er aanzienlijke verschillen in de percentages van het besteedbaar inkomen dat aan woonlasten wordt uitgegeven.
Griekenland voert de lijst aan, waar inwoners maar liefst 34 procent van hun inkomen aan woonlasten spenderen.
Dit hoge percentage reflecteert de moeilijke economische omstandigheden waarmee veel Grieken te maken hebben.
Aan de andere kant van het spectrum staat Malta, waar slechts 9 procent van het besteedbaar inkomen naar huur of hypotheek gaat.
Dit geeft aan dat de woonlasten daar relatief laag zijn, wat mogelijk te danken is aan een combinatie van gunstige economische omstandigheden en een minder gespannen woningmarkt.
Sinds 2015 zijn de huurprijzen in Nederland met 18,5 procent gestegen. Dit is aanzienlijk hoger dan het Europese gemiddelde van 13,3 procent.
Hoewel deze stijging fors is, valt het in vergelijking met enkele Oost-Europese landen nog mee.
In landen zoals Slovenië, Hongarije en Polen zijn de huurprijzen sinds 2015 met meer dan 50 procent gestegen.
Litouwen spant de kroon met een huurprijsstijging van 68 procent. Deze dramatische stijgingen wijzen op een snelle economische ontwikkeling in deze landen, gecombineerd met een stijgende vraag naar huurwoningen.
Opmerkelijk is dat in Griekenland de huurprijzen juist met 2 procent zijn gedaald sinds 2015, wat mogelijk te maken heeft met de economische crisis en dalende vraag.
Een ander opvallend kenmerk van de Nederlandse woonsituatie is dat jongeren hier relatief vroeg het ouderlijk huis verlaten. Van de 25- tot 30-jarigen woont slechts 17 procent nog thuis.
Dit percentage is beduidend lager dan in veel andere EU-landen. In Duitsland, Frankrijk en België zijn de percentages hoger, en in zuidelijke landen zoals Spanje, Italië en Griekenland woont zelfs meer dan 60 procent van de jongeren nog in het ouderlijk huis.
Kroatië spant de kroon: daar wonen vier op de vijf jongeren nog bij hun ouders. Deze verschillen kunnen deels worden verklaard door culturele factoren en de beschikbaarheid van betaalbare woningen.
In de noordelijke landen zoals Zweden, Denemarken en Finland zijn bijna alle jongeren al op zichzelf gaan wonen tegen de tijd dat ze 25 jaar oud zijn.
In Denemarken woont minder dan 5 procent van de jongeren nog bij hun ouders, waarmee het land de eerste plaats inneemt in Europa als het gaat om jonge mensen die zelfstandig wonen.
Dit geeft aan dat er in deze landen een sterke cultuur van vroege zelfstandigheid heerst, ondersteund door een woningmarkt die jongeren in staat stelt vroeg op eigen benen te staan.
Kortom, Nederland kent relatief hoge woonlasten en stijgende huurprijzen, maar Nederlandse jongeren zijn wel vroeg zelfstandig vergeleken met hun leeftijdsgenoten in veel andere EU-landen.